woensdag 10 maart 2010

dromen in de kunst


Binnen de kunst komen op verschillende wijze dromen voor of omstandigheden die naar een andere gedroomde realiteit verwijzen.

Kun je een droom duiden, als die komt of als je dromend wegdenkt?

Volgens Freud kunnen dromen worden geduid.

Freud voerde, terwijl zijn cliënt liggend in zijn spreekkamer op de sofa zich ontspande 'de vrije associatie' uit. Fantasieën, dagdromen, mijmeringen en uiteraard wat hij na de nachtelijke uren van zijn dromen herinnerde.

De beelden die dat associëren opleverde werden vervolgens vertaald in beelden van angsten, emotie, sensualiteit of andere verdrongen driften. Deze voorstellingsbeelden zijn persoonlijk en voor elk mens uniek.

Aan het einde van de negentiende eeuw heeft Freud zijn grootste boek geschreven rond de zelfanalyse van dromen:'Traumdeutung.'

De kunst is door de uitleg van dromen als driften en andere verdrongen emoties haar onbevangenheid kwijtgeraakt.
Zoals in het symbolistische werk van Rimbaud die de ongrijpbare voorstellingen van de menselijke geest schetst, zoals in zijn tweede bundel:'Een seizoen in de hel.'

Maurice Merleau-Ponty ontwaarde een andere wereld, namelijk een wereld waarin we onszelf gewaar worden. Er is perceptie (gewaar worden) als vanuit een veld iets naar voren komt.
Dat kan wakend zijn of in de droom.
We worden op beide bewustzijnsniveaus ons van onszelf bewust.

Merleau-Ponty schrijft in 'Le visible et L'invisible':"Zelfs in onze dromen ontkomen we niet aan de wereld, ook al vinden we onszelf dan op een bijzondere manier aanwezig."

In deze opvattingen van Freud en Merleau-Ponty zijn dromen vast en omvattend beschreven, we kunnen als het ware onze eigen droom aanraken.
Rimbaud kon dat niet, omdat de droom voor hem verwees naar een taal die eigen was en origineel.
Shakespeare zei bijvoorbeeld over de droom in ons leven:'van dezelfde stof zijn wij als dromen, en ons kleine leven is door slaap omringd.'

Als Louis Couperus de kleine prinses Psyche laat inslapen tijdens een onzekere nacht in de woestijn, schrijft hij:'De nacht was heel stil. De eindeloosheid van de woestijn dreef horizonloos in een lichtende nevel. (.....) Zijzleve sliep. De Sfinx zag uit hoog in de nacht, met starre blik en gesloten mond. de sterren trilden en waakten.'

Psyche ligt te midden van haar grootste angsten, wat tegelijk de grootste angst is voor de psyche van de mens, in de woestijn die als beeld haar innerlijke gemoed weergeeft.
Dromen en waken lopen hier in elkaar over. de woestijn draagt ze in haar hart, zoals de woestijn haar naar de Sfinx gedragen heeft.
De levennemer die groot,zwaar en zwijgend in de nacht over haar waakt.

Een geestesgesteldheid die zin zekerheid aan een gehouwen rots ontleend, een rots die ons in andere gevallen - buiten deze nood - zeker het leven zou ontnemen.

Kunst laat de kunstenaar dromen en wanneer deze als schepper van het kunstwerk zijn bestaan niet zeker is, kan hij terugvallen op de muze, die hem influistert en doet dromen. Of op de macht van het deels dierlijke, deels vrouwelijke: De Sfinx. Zoals beschreven in: 'De koele meren des doods,' van Frederik van Eeden.

Deze wereld is die van de halfslaap. Een wakend dromen waarin de kunstenaar zichzelf gewaar wordt en daardoor met een diepere (zelf) kennis ontwaakt.
Psyche staat voor macht over het onbekende, bekende: het raadsel.

Als ze in de woestijn in slaap valt ontwaard ze in zichzelf een oplossing, binnen de raadsels die ze in zich droeg toen ze uit haar paleis vertrokken was.

De droom brengt in de kunstenaar het vermogen voort om dingen te ontdekken of herontdekken, zoals in het raadsel van de Sfinx.
Door de werkelijkheid te ontmaskeren en zo de tijd open te leggen in het kunstwerk.

Een kunstwerk is als een droom, waaraan de beschouwer beelden ontlokt die hem treffen en in de tijdspanne van het kunstwerk, zichzelf trancedentaal doet kennen.
Over de toppen van de kennis 'ziet' de beschouwer een andere hogere universele realiteit, die hem van andere inzichten in kennis stelt.

In de droom ontwaard de dromer eenzelfde opgaan, namelijk dat van het gedroomde 'al', een tijdelijk opstijgen uit de reële werkelijkheid naar het gedroomde trancedentale 'al.'

Zoals Quinten in 'Ontdekking van de hemel,' van Harry Mulisch, die bij het ontdekken van de wet en zijn persoonlijke en tegelijk universele waarheid opgaat in het 'Al.'
Een trancendente toestand waarin er geen stoffelijkheid meer bestaat, maar slechts de liefdevolle levensadem van de goddelijke wet.
Dit opgaan is een dromend opgaan in liefde.

S.Kierkegaard beschrijft het (ethisch) verlangen tot de liefde, het leven (en haar adem) als volgt:

"De zon schijnt zo helder en zo vrolijk mijn kamer in, in de kamer hiernaast staat een raam open; op de straat is alles stil, het is zondagmiddag; ik hoor een Leeuwerik, die buiten voor het raam op een van de naburige binnenplaatsten zijn trillers slaat, buiten voor het raam waar het mooie meisje woont; ver weg, in een uitgestorven straat, hoor ik een man die garnalen vent. De lucht is zo warm, en toch lijkt de hele stad wel uitgestorven. - Dan denk ik aan mijn jeugd en aan mijn eerste liefde - toen ik nog verlangen kende, nu verlang ik alleen terug naar mijn eerste verlangens. Wat is jeugd? Een droom. Wat is liefde? De inhoud van de droom. (Of/Of, S.Kierkegaard)